Er waren ook heidense standbeelden die overleefden in de vijfde en zesde eeuw. Christelijke keizers en magistraten bleven ze omwille van hun esthetische waarde gebruiken voor de verfraaiing van hun hoofdsteden. Sommige aristocraten gebruikten ze om hun huizen te versieren, en stalen hiervoor zelfs beelden uit tempels. De Alexandrijnse dichter en leraar Palladas stelde, rond het midden van de vierde eeuw vast dat de enige manier waarop heidense standbeelden aan vernietiging konden ontkomen, erin bestond ze te gebruiken in een christelijke private collectie.
De functie van een standbeeld varieerde sterk naargelang de context. Zo'n beeld kon een religieuze functie hebben. Meestal was het dan verbonden met een tempel die zich in de stad bevond, maar niet noodzakelijk. Zo werden badhuizen vaak gedecoreerd met standbeelden van goden die met water waren verbonden. Een religieuze en decoratieve functie konden elkaar in een dergelijke context aanvullen. Een standbeeld kon het religieus aspect ook overstijgen en een eerder symbolische functie aannemen. In de Oudheid werden standbeelden van goden uit overwonnen steden vaak meegenomen als oorlogsbuit. In vele heidense riten werden offers gebracht aan standbeelden. Voor christenen was het brengen van offers, en zeker als het bloedoffers betrof, een onaanvaardbare praktijk. In principe keerden christelijke keizers, bisschoppen en leken zich rechtstreeks tegen de verering van afgoden (idolatrie) en de beelden van afgoden (idolen), die alomtegenwoordig waren in alle grote steden van het rijk. Constantijn verleende bepaalde privileges aan de christelijke kerken en vaardigde edicten uit tegen de heidense culten, een tendens die door zijn opvolgers werd voortgezet. Vaak worden de regeringen van Gratianus (375-383) en vooral Theodosius (379-395) gezien als de periode waarin de heidense culten stelselmatig werden vervolgd. Gratianus weigerde de functie van Pontifex Maximus (hogepriester) op te nemen (379), waardoor de traditionele culten niet meer financieel werden gesteund door de staat. Onder Theodosius I werd het altaar van Victoria, de godin van de overwinning, uit de senaat gehaald (382) en werd het Serapeum van Alexandrië vernietigd (391). In het Romeinse Rijk bevonden zich verschillende tempels, gewijd aan de god Serapis, een Hellenistische god die een versmelting was van Osiris, de Egyptische god van het dodenrijk, de opstanding en de vruchtbaarheid, en de stiergod Apis. Behalve te fungeren als tempel had het Serapeum ook een andere functie. Een deel van de collectie van de beroemde bibliotheek van Alexandrië was er ondergebracht. Monniken onder leiding van patriarch Theopilus van Alexandrië (+ 412) plunderden en vernietigden het Serapeum op basis van een edict van keizer Theodosius. De boeken werden in een boekverbranding vernietigd. Heidenen konden onder Theodosius I nog altijd carrière maken. Het lijkt onvoorzichtig te veronderstellen dat de keizers zich na Theodosius I actief inzetten om de heidenen te vervolgen. Ze vaardigden wel nog anti-heidense edicten uit, die door christenen werden gebruikt om hun aanvallen op de heidense culten te legitimeren. Het is onmiskenbaar dat, vanaf de vijfde eeuw, de heidense culten met hun rites, tempels en standbeelden verdwenen, vooral diegene die zich in grote stedelijke centra bevonden. Heidense standbeelden namen een belangrijke plaats in binnen de christelijke verbeelding. Het was door middel van offers aan deze beelden dat demonen konden worden opgeroepen om de christenen te schaden. Meestal werd de kritiek op idolatrie gecombineerd met de idee dat de vernietiging van standbeelden zou leiden tot massale bekering van de heidenen. Vanaf de tweede helft van de vierde eeuw, verschoof de christelijke kritiek van standbeelden naar publieke festivals, theatervoorstellingen en andere spelen, die nog sterk heidense associaties hadden. Dit is duidelijk te zien in de preken van Augustinus (354-430) en Johannes Chrysostomus (ca. 345-407). Vele christenen zagen blijkbaar geen probleem in het bijwonen van dergelijke feesten, terwijl ze goed wisten dat het brengen van offers aan standbeelden onaanvaardbaar was. Voor een aantal christenen waren heidense standbeelden aanvaardbaar, als ze maar niet meer verbonden waren met offers die aan christenen schade konden toebrengen. Dit verklaart waarom heidense standbeelden in christelijke kunstcollecties konden worden opgenomen. Zeker vanaf de vijfde eeuw, toen offers in grote steden veel minder voorkwamen, konden standbeelden zonder veel problemen worden hergebruikt als kunstwerken. De christelijke omgang met heidense standbeelden hing sterk af van de lokale context. Slechts uitzonderlijk werden ze vernietigd op bevel van de keizer. In de meeste gevallen van christelijke aanvallen op heidense standbeelden, was het de plaatselijke bisschop die zijn gelovigen mobiliseerde. Standbeelden konden een katalysator zijn voor religieus geweld, in de zin dat ze door christenen werden gebruikt om heidenen te provoceren. Het Serapeum is hiervan het beste voorbeeld. Roger Janssen, kruisheer pastoor-moderator pastorale eenheid Harlindis en Relindis - Maaseik
0 评论
写评论。 |
NieuwsLangs deze weg willen we u informeren over wat er leeft in onze parochies. (Her-)Abonneren
Dossiers
All
Archieven
February 2024
|