Aanvankelijk was het Grieks de taal van de Kerk. Vanaf de derde eeuw werd de latinisering geleidelijk doorgevoerd. Dank zij Rome werd de definitieve Latijnse gedaante van de H. Schrift vastgelegd, namelijk de Vulgata, die een 'vulgarisatie' ten behoeve van het volk (vulgus) was. Die vertaling staat op naam van de heilige Hiëronymus (+ 420), die het Oude Testament uit het Hebreeuws en het Nieuwe Testament uit het Grieks omzette.
De heilige Augustinus (+ 430) stelde dat de gelovigen niet bijeengehouden konden worden zonder sacramenten. Hij definieerde het sacrament als de zichtbare vorm van een onzichtbare genade. In eenvoudige woorden: een sacrament is een gewijde handeling in het christendom waardoor God komt tot de mens. Wanneer de mens nadert tot God spreekt men over gebed en offer. Het woord sacrament is afgeleid van het Latijnse sacramentum, dat (geloofs)geheim betekent. Aanvankelijk werden bijna alle riten als sacramentum betiteld, bijvoorbeeld het kruisteken. In de loop van de twaalfde eeuw bracht men het aantal sacramenten op zeven: drie initiatiesacramenten (doopsel, eucharistie en vormsel), twee genezingssacramenten (biecht en H. Oliesel) en twee diensten aan de gemeenschap (huwelijk en priesterwijding). Het eerste en voornaamste sacrament was het doopsel. Daardoor werd de erfzonde weggenomen, de oorsprongszonde die ieder mens door zijn geboorte aankleeft als gevolg van de zondeval van het eerste mensenpaar Adam en Eva. Aanvankelijk stelde men de doop uit tot de laatste levensjaren. Later werd men gedoopt op volwassen leeftijd en vanaf de zesde eeuw werd ook de kinderdoop toegepast. Gelovigen die gedoopt wensten te worden moesten eerst een voorbereidingsperiode doorlopen. In de tweede eeuw ontstond het catechumenaat, een voorbereidingstijd die tot twee jaar kon duren en drie etappes kende. Eerst was er het precatechumenaat. Deze fase had als doel: het geloof wekken. Dit lijkt vreemd, aangezien men ervan uit kan gaan dat iemand die het doopsel vroeg gelovig was. Maar er konden vele redenen zijn om christen te worden. Het was de bedoeling om de goede redenen eruit te halen en de slechte, wereldlijke redenen weg te drukken. Vervolgens was er het catechumenaat, de eigenlijke voorbereiding. De catechumeen maakte zich het geloof eigen door middel van studie. De inhoud van het geloof werd meestal onderwezen door middel van de Apostolische Geloofsbelijdenis (het Credo). Wanneer de catechumeen gedoopt werd, gaf hij het Credo terug aan de Kerk door het op te zeggen als teken van geloof. Tenslotte was er de uitverkiezing: de catechumeen werd gedoopt, gevormd en kreeg voor het eerst de eucharistie toegediend. Daarna volgde een periode van uitdieping in de eucharistie, aangezien de catechumeen nog nooit de eucharistie had mogen bijwonen. Ze was verboden voor niet-gedoopten, wat trouwens een element was in de christenhaat in het Romeinse Rijk. Zodra de catechumeen na ontvangen onderwijs zijn geloof en zijn bereidwilligheid om de verordeningen der kerk op te volgen, uitgesproken had, werd terstond een liturgische handeling aan hem voltrokken. Het kruisteken werd met de hand op het voorhoofd gemaakt, en de handoplegging vond plaats. Daardoor werd de catechumeen uit de heerschappij van het heidendom ontrukt. Later werd het teken met het kruisteken ook aan de verschillende lichaamsdelen voltrokken. Roger Janssen, kruisheer Pastoor-moderator pastorale eenheid Harlindis en Relindis-Maaseik
0 Comments
Leave a Reply. |
NieuwsLangs deze weg willen we u informeren over wat er leeft in onze parochies. (Her-)Abonneren
Dossiers
All
Archieven
May 2023
|