De prins-bisschop riep de hulp in van de kruisheren van Maaseik
Omstreeks 1545 trad Matthias van den Eertwech op als plaatsvervangend pastoor. Hij was in Elen geboren uit een patriciërsfamilie, trad in bij de kruisheren en werd er prior van 1542 tot aan zijn dood in 1577. In 1560 werd Godfried Vossius titelvoerend pastoor, dus zonder in Heppeneert te verblijven. Omdat de inkomsten van de pastorie onvoldoende waren voor het onderhoud van een priester besloten de prins-bisschop van Luik (Gerard van Groesbeek), de pastoor van Neeroeteren (Martinus Offermans) en de prior van de kruisheren van Maaseik (Martinus van den Eertwech) in 1567 om de pastorie van Heppeneert aan het klooster van de kruisheren te verbinden. Zo promoveerde prior van den Eertwech van deservitor tot pastoor, met het recht om een van zijn kloosterlingen met de dienst te belasten. Op 25 juni 1567 werd de prior in Heppeneert ingehaald door Winandus N., commissaris van het landdekenaat Eyck, voor de getuigen Herman Freyen (pastoor van Elen), Blasius (kapelaan in Rotem) en Mathijs Plebis (koster in Heppeneert). Wilhelmus Grourbeets (Grourbaets, Groerbachs) volgde prior van den Eertwech in 1577 op als pastoor van Heppeneert. Toen hij omstreeks 1580 overleed, trad Angelus Verbruggen aan. Hij werd opgevolgd door Gijsbertus Deckers, die in het kruisherenklooster in Roermond was ingetreden en in Venray rector was geweest bij de zusters. Bij zijn dood op 14 november 1600 was hij kruisheer en prior in Maaseik en pastoor in Heppeneert. De volgende pastoor was prior Jacobus van Wyckraedt. Hij overleed op 26 september 1604. Op weg naar Heppeneert zag hij twee mannen die in een hevig gevecht gewikkeld waren. Hij probeerde ze van mekaar te halen, maar werd nu zelf door de woestelingen getroffen en vond de dood. Wie daarna pastoor van Heppeneert werd, weten we niet. Vermoedelijk was het leven binnen en buiten het kruisherenklooster heel zwaar. De Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) en de plundertochten van muitende en andere soldaten begonnen te wegen. Verschillende kruisheren trokken er zelf op uit om aan kleding, meubels en boeken te geraken. Uit de directe omgeving van Maaseik kwamen geen roepingen meer voort. Het generaal kapittel moest daarom kruisheren uit andere kloosters naar Maaseik sturen. In de laatste jaren voor 1600 hield de pest bovendien grondig huis in het klooster. Volgens een tendentieuze bewering van de bisschop van Luik bezweken alle kruisheren aan de pest. De prins-bisschop wilde nu in de leegstaande gebouwen een seminarie oprichten voor de opleiding van Duitstalige priesters. Jezuïeten zouden er het bestuur van in handen nemen. Dit plan ging niet door omdat de prior-generaal van de kruisheren er zich tegen verzette. Hij moest daarna wel beloven om het convent van de kruisheren te laten meewerken aan de katholieke reformatie. Een kruisheer van Beyenburg in Wuppertal, Johann Halbach, werd verplaatst naar Maaseik en werd er pastoor van Heppeneert. Het klooster van Beyenburg was een bolwerk van katholicisme en bond de strijd aan met het protestantisme. Dat deed Halbach ook als pastoor van Heppeneert. Hij schreef De legende van de heks van Aldeneik, een verhaal over zijn confrater Jan Hammerschlag (+ ca. 1622) die een vrouw op haar heks-zijn beproefde door het uitreiken van de H. Communie, en De legende van de Kaartridder van Heppeneert. De eerste kruisheren die in Heppeneert de parochiedienst waarnamen, resideerden er niet. Dat kwam onder meer door een besluit van het provinciaal kapittel van de kruisheren in 1632, dat bepaalde dat elke kruisheer die in een parochie werkte, 's avonds naar zijn klooster moest terugkeren om er te overnachten en een gedeelte van het koorgebed mee te bidden. De heilige Gertrudis, patrones van de kerk van Heppeneert De heilige Gertrudis is de patrones van de kerk van Heppeneert. Zij werd er in vroeger tijden op een bijzondere wijze vereerd. Er bestond een broederschap ter hare ere en velen kwamen bij haar beeld bidden. Vooral wanneer besmettelijke ziekten uitbraken, ging men bij haar de genezing afsmeken en dronk men water uit de put die aan haar was toegewijd. Kruisheer Johann Halbach, die pastoor van Heppeneert was ca. 1618 tot 1634, noteerde in 1634 dat het boek verloren was gegaan, waarin de wonderen van de heilige Gertrudis stonden opgetekend. Zelf riep hij de hulp in van de heilige Gertrudis bij de verpleging van pestlijders in 1624 en 1630. Hij bezweek zelf bij de verpleging van pestlijders in 1634. Hij redde één groot wonder van de vergetelheid, met name het verhaal van de Kaartridder van Heppeneert. Een losbandige edelman, Riddart genaamd, woonde op het kasteel Borckhoff. Om gedurende zeven jaar ten volle van het leven te kunnen genieten, verkocht hij zijn ziel aan de duivel en bezegelde deze overeenkomst met een handtekening in zijn eigen bloed. Toen de zeven liederlijke jaren voorbij waren, nodigde hij al zijn vrienden en kennissen uit op een groot feestmaal. Op het einde van de maaltijd zei de edelman zijn vrienden vaarwel en maakte zijn hachelijke situatie bekend. Voordat hij te paard vertrok, raadden zijn disgenoten hem aan om steun te zoeken bij de heiligen Gertrudes en Johannes. Dit deed hij en daarna gaf hij zijn paard de sporen en reed naar de plaats Sant. Bij een oude brug aangekomen, zag hij dat de duivel reeds op hem stond te wachten. Tot zijn verbazing schreeuwde de duivel hem toe om niet te naderen omdat er een maagd achter op het paard zat. Toen de edelman omkeek, herkende hij de H. Gertrudis. Even later was de duivel verdwenen. Riddart keerde luid jammerend naar zijn kasteel terug en leefde nog enkele jaren in strikte soberheid. Na zijn overlijden werd hij op het kerkhof van Heppeneert begraven. Een gedenksteen in de buitenmuur van de kerk herinnert aan zijn bekering. Roger Janssen, kruisheer pastoor-moderator pastorale eenheid Harlindis en Relindis - Maaseik
0 Comments
Leave a Reply. |
NieuwsLangs deze weg willen we u informeren over wat er leeft in onze parochies. (Her-)Abonneren
Dossiers
All
Archieven
May 2023
|