En alle redeneringen, dat een christen met Pasen, alle redenen heeft om blij te zijn, dat hij zich eigenlijk altijd zou moeten verheugen omdat hij verlost is, helpen niet om ons werkelijk blij te maken. Ze maken ons eerder opstandig.
Niet zozeer opstandig tegen de opstanding als wel tegen de oproep om altijd en overal verheugd te zijn, omdat we verlost zijn. Bij velen die voortdurend over vreugde, over het goede nieuws, de blijde boodschap praten, merken we achter de blije façade een diepe droefheid op, en soms zelfs leegte en wanhoop. Zij overtuigen ons niet. Men moet ons geen blijdschap aanpraten, als wij verdrietig willen zijn,, als verdriet op bepaalde momenten bij ons past. Blij zijn om de verlossing, bevrijd zijn van alle vormen van krampachtigheid omdat we mogen delen in de verrijzenis, mogen delen in de onverwoestbare vreugde van God, dat alles gaat niet in een mum van tijd alsof we getuige zijn van en deel hebben aan een pocus pas. We hebben tijd nodig om te verwerken, de vreugde op de bodem van ons hart te planten en de blijdschap langzaam maar zeker te laten klimmen wanneer onze wonden genezen, die ons onderweg op onze levensweg werden/worden toegebracht. De kerkvaders zagen daarom in de Bijbelse oproep tot vreugde een manier om de gevoelens te veranderen en de werkelijkheid met nieuwe ogen te zien, met de ogen van het geloof, die door wat op de voorgrond staat heen kijken en op de bodem van de werkelijkheid God herkennen. Wie met zulke ogen naar de wereld kan kijken stoot niet alleen op God, maar in zijn hart ook op blijdschap. Het zal onder de negatieve gevoelens de levensvreugde ontdekken of op zijn minst het verlangen naar levensvreugde. De evangelisten zijn geen objectieve getuigen van de verrijzenis van Jezus Christus, maar zij willen ons overtuigen, kijk mee door onze bril in onze blikrichting. Hoe wij onder de negatieve gevoelens de levensvreugde ontdekten. En wat zien wij? Wat denken we daarbij en hoe geven we dat betekenis? Eerst zien we in de evangelieverhalen veel verdriet, immens veel verdriet en verslagenheid. Maria Magdalena en Maria, de moeder van Jakobus, gaan in alle vroegte op weg. Hun verdriet is groot. Droefenis drijft hen naar het graf om hun geliefde meester te verzorgen, althans wat nog van hem rest: een gepijnigd, toegetakeld lichaam. Zij schrikken zich rot. Een leeg graf? Een engel maakt hun duidelijk wat er met Jezus is gebeurd. Bevangen door angst en schrik vluchten zij weg, weg van het graf, deze vrouwen die tot het laatst bij Jezus onder het kruis hebben gestaan en hem niet wilden, zeg maar niet konden losmaken. Maria Magdalena verwijlde bij Jezus. Huilend, verdrietig. Niet wetend naar wat haar te wachten stond. Misschien een beetje dwalend, zoals je op begraafplaatsen kan doen. Er staan bomen, bloemen, je verwijlt bij diegene die je verloor, je bent bezig met je herinneringen. Ook al maakt je dat verdrietig. En juist dan, als je nog even verwijlt, achterblijft, treurt, gebeuren soms mooie dingen. Het begint met de zware steen die van het graf is weggerold. Waar is de dode Jezus? Het evangelie getuigt dat de vrouwen en de leerlingen nog niet begrepen hadden, dat Jezus uit de doden moest opstaan. Er is dus geen sprake van een overstelpende ervaring. Maria, noch de apostelen, hebben Jezus vol glans en glorie uit het graf zien komen. Nergens in het evangelie zijn er getuigen van Jezus' verrijzenis. Dat kan ook niet. Verrijzen uit de doden is een gebeuren aan de overkant van de dood. Het is een daad van God. God heeft Jezus opgewekt uit de doden. Dat is geen feit dat je kan constateren. We zouden dat wel graag willen: als het ware de hand leggen op een Jezus die opnieuw leeft en uit het graf is gestapt! Veel schilderijen doen dat. Ze schilderen Jezus als een teruggekeerde, als een triomferende, die de grote steen wegrolt en ontsnapt uit het graf. Maar hoe kan je een verheerlijkt lichaam schilderen? Hoe kan je het onvoorstelbare voorstellen? De evangelies laten aan de vrouwen en de leerlingen alleen een leeg graf zien. Dat is op zichzelf geen bewijs voor de verrijzenis. Daarom is er in de verhalen steeds een engel, die de opstanding van Jezus verkondigt. Engelen betekenen in de evangelies dat het alledaagse, het zichtbare en tijdelijke, doorbroken wordt. De engel zegt dan ook dat Jezus niet in het graf moet gezocht worden. Hij leeft! Maar niet als een teruggekeerde, niet als iemand die opnieuw op aardse wijze leeft. Pasen gaat niet over een lijk dat weer levend is geworden. Pasen gaat niet over een mens die terugkeert uit zijn graf. Pasen vertelt over een mens: Jezus van Nazareth, wiens leven 'uit God' was en die de Christus, de 'gezalfde Gods' wordt genoemd. Maar dat is een kwestie van geloven. En dat geloven is een geleidelijk 'inzien'. Het 'zien' van Pasen is geen plotselinge doorbraak, maar een geleidelijke opklaring. Roger Janssen, kruisheer pastoor-moderator pastorale eenheid Harlindis en Relindis - Maaseik
0 Comments
Leave a Reply. |
NieuwsLangs deze weg willen we u informeren over wat er leeft in onze parochies. (Her-)Abonneren
Dossiers
All
Archieven
May 2023
|