Na kennismaking met het werk van de Romeinse filosoof Marcus Tullius Cicero (106 voor Chr.-43 voor Chr.) besloot hij filosofie te studeren op zoek naar de waarheid over de relatie van God met goed en kwaad. Als God volmaakt, goed en almachtig is, hoe kan er dan kwaad in de wereld zijn en moeten mensen lijden en sterven? Een theodicee (theos: God; diké: rechtvaardiging) vond Augustinus in het manicheïsme, dat uitging van de gedachte dat er naast God als het hoogste Goed een afzonderlijke entiteit Kwaad bestaat. Zodoende kon God de Schepper niet als oorsprong van het Kwaad en de zonde worden beschouwd. De manicheeërs schreven de oorsprong van de materie toe aan de boze schepper-god, die in een eeuwige strijd gewikkeld was met de goede schepper-god. Ook de mens was betrokken in dit kosmische conflict tussen de goede en de kwade macht, omdat in de mens licht en duisternis verstrengeld waren. Het goede kon je ontdekken door kennis (gnosis). Gestimuleerd door ascese (jezelf in bepaalde mate onthouden van eten en drinken en jezelf lichamelijke ontberingen opleggen als training om je eigen spirituele leven te intensiveren) verkreeg je verlichting en openbaring.
Vanaf 376 was Augustinus gedurende tien jaar lid van de gemeenschap van de manicheeërs. Bij de Griekse filosoof Plotinus (205 na Chr.-270 na Chr.), de grondlegger van het neoplatonisme, vond hij een beter antwoord op de vraag waar het kwaad vandaan komt: het kwaad was een beroving van het goede; geen opzichzelfstaande entiteit, maar de verkeerdheid van de menselijke wil die zich van God heeft afgewend. In 384 werd Augustinus tot professor van de retorica aan het keizerlijk hof in Milaan benoemd. Op een dag hoorde hij Ambrosius, de bisschop van Milaan, preken en raakte door hem geboeid. In 386 bekeerde hij zich tot het christendom. Augustinus beschreef zijn bekering in zijn autobiografische Confessiones (Belijdenissen). Hij werd met Pasen in 387, samen met zijn zoon en een vriend, door Ambrosius gedoopt. Hierna keerde hij terug naar zijn geboorteplaats, tijdens welke reis zijn moeder Monica in Ostia overleed. Drie jaar leefde Augustinus in afzondering op zijn landgoed Thagaste. In 391 werd hij tot priester en in 395 tot koorbisschop van Thagaste gewijd. Pas door de preken van Ambrosius nam hij afstand van de gedachte van de manicheeërs dat de mens niet zelf verantwoordelijk was voor het kwaad dat hij of zij bedreef. Volgens het manicheïsme was namelijk de eigenlijke bedrijver van het kwaad een afzonderlijke boze natuur die in de mens haar werk deed. Augustinus reageerde hierop door in zijn boeken de eenheid van de menselijke persoon te onderstrepen en diens verantwoordelijkheid voor de eigen daden. Volgens Augustinus lag aan het bedrijven van het kwaad niet een buiten de mens bestaande boze natuur ten grondslag maar de eigen menselijke wil. Het kwaad was in de mens zelf en stond niet buiten hem. Augustinus ontwikkelde als ex-manicheeër ook een aversie tegen verregaande ascese. Zij mocht niet ontaarden in acrobatiek, maar diende altijd gematigd te zijn en een sociaal karakter te dragen. In 396 werd Augustinus bisschop van Hippo. Hij leefde als monnik en stelde voor zijn geestelijkheid het gemeenschapsleven in. Dit kende geen geloften of openbare verplichtingen. Niettemin was het strikt gereglementeerd: gemeenschappelijke dagorde, geen privé bezit, claustrum (slot: vrouwen hadden geen toegang tot het monasterium clericorum). Een eigen Regel heeft Augustinus niet geschreven, maar wel een brief aan de leden van de communiteit waarover zijn zus Perpetua overste was. Deze brief heeft men later aangevuld met uittreksels uit drie andere geschriften en aan het geheel heeft men de titel gegeven van Regel van Augustinus. Augustinus trad als bisschop krachtig op tegen het Donatisme en het Pelagianisme. De donatisten verdedigden onder meer de stelling dat de werking van de sacramenten afhangt van de heiligheid van de bedienaar. De pelagianen, volgelingen van Pelagius (360-420), geloofden dat de mens zijn verlossing door een deugdzaam leven kan bewerken. Augustinus stelde daar de leer van de erfzonde tegenover. De strijd tussen Pelagius en Augustinus werd op het Concilie van Carthago (418) in het voordeel van de laatste formeel beslecht, maar de pelagiaanse kwestie bleef Augustinus' aandacht opeisen tot aan zijn dood. Kerkvader Augustinus heeft ook een beslissend steentje bijgedragen aan de vergroting van het pauselijke gezag. Na een beslissing van de paus in een heikele kwestie sprak Augustinus tijdens een preek in 417 namelijk de woorden, die uiteindelijk geleid hebben tot het adagium Roma locuta, causa finita (heeft Rome gesproken, dan is de zaak gesloten). Augustinus' beroemdste geschriften zijn Confessiones (Belijdenissen), De Civitate Dei (De Stad Gods; hij verdedigde tegenover geletterde heidenen het christendom als de ware godsdienst en gaf hij zijn ideeën over de sociale en maatschappelijke orde weer), De Trinitate (Over de Drie-eenheid) en Retractationes (Revisies; een soort terugblik en zelfkritiek op zijn tot 427 vervaardigde geschriften). Tijdens de bestorming van zijn bisschopsstad Hippo door de Vandalen in 430 stierf Augustinus. Na zijn dood werd zijn lichaam uit vrees voor de Vandalen overgebracht naar Sardinië en later naar Pavia. Daar werd zijn lichaam bijgezet in de basiliek San Pietro in Ciel d'Oro. Hij wordt als heilige vereerd door de Rooms-Katholieke Kerk, die zijn feestdag viert op 28 augustus, de dag waarop hij in 430 te Hippo stierf, en door de oosters-orthodoxe kerken, waar zijn feestdag op 15 juni valt. Hij is de beschermheilige van brouwers, drukkers, theologen en een aantal steden en bisdommen. Augustinus heeft al eeuwenlang een sterke invloed op theologen, filosofen, juristen en politici. Zijn geleerdheid en zijn genuanceerde, aansprekende uitleg van de Bijbel en het christelijk geloof maken hem tot autoriteit op het gebied van de leer van de kerk en de pastorale theologie. Zijn visie op het wereldse leven hier en bij God, verwoord in De Civitate Dei, inspireerde filosofen als Thomas van Aquino (1225-1274), Jean Calvin (1509-1564) en Martin Heidegger (1889-1976). Zijn Confessiones waren een eyeopener voor psychologen. Juristen en politici en sociologen gebruikten zijn werken als bron voor thema’s als rechtvaardige oorlog, armoede en rijkdom, omgaan met je medemensen. Belangrijke begrippen in Augustinus werk zijn: de liefde tot God, de genade van God, de menselijke wil, de erfzonde, naastenliefde, bescheidenheid, gematigdheid en vriendschap. Een vaak geciteerde uitspraak van hem luidt: Voor God is niets veraf of langdurig. Wil je, dat voor jou niets veraf of langdurig is, voeg je dan bij God, want daar zijn duizend jaar als de dag van heden. Roger Janssen, kruisheer pastoor-moderator pastorale eenheid Harlindis en Relindis – Maaseik
0 Comments
Leave a Reply. |
NieuwsLangs deze weg willen we u informeren over wat er leeft in onze parochies. (Her-)Abonneren
Dossiers
All
Archieven
February 2024
|