Daar wekte het christendom grote geestdrift. Er werden kloosters gesticht en vierentwintig bisdommen geïnstalleerd. Aangespoord door dit succes besloten Engelse monniken op hun beurt het vasteland te kerstenen en er abdijen te stichten. Heel wat Keltische kloosters namen de Regel van Benedictus aan.
Twee factoren bevorderden de triomf van de Regel van Benedictus. Allereerst bracht het oprichten van bisdommen door de benedictijnen, die door de paus gezonden en gesteund werden, de benoeming mee van een groot aantal abten die tevens bisschop waren. Vervolgens verdrong de evenwichtigheid van de organisatiestructuren in de Regel van Benedictus de andere kloosterregels. Eerst in Schotland en Ierland en vanaf 625 geraakte ook in Frankrijk de Regel van Benedictus ingeburgerd. Ook kloosters met een reeds roemrijk verleden, zoals Luxeuil en Lérins, voerden hem in. Een van de missionaris was Willibrord. Hij werd geboren in Northumberland op 6 november 658. Hij werd kluizenaar en later benedictijn. Hij werd als oblaat (kloosterkind) aangeboden in het convent van Ripon, ten noordoosten van York. Onder leiding van abt Wilfried werd hij benedictijn. Alcuinus (732-805), zijn biograaf, tevens leermeester en raadgever van Karel de Grote (+814), schreef over zijn opleiding: ‘Niemand was zo wakker als hij, niemand was zo nederig in het bewijzen van diensten, niemand zo vlijtig in de studie. Hij maakte zulke grote vooruitgang op het pad van de deugd, dat zijn ernstige en edele manieren die van de kinderlijke jaren overtroffen en hij, die tenger was en kleine van gestalte, toonde zich groot van verstand.’ Op twintigjarige leeftijd vertrok Willibrordus naar Ierland, waar hij in de benedictijner abdij van Rathmelsigi, ten noorden van Dublin gelegen, onder leiding van abt Egbert (639-729) gedurende tien jaar studeerde. Hij verbleef twaalf jaren in Ierland en werd priester gewijd. in 690, drieëndertig jaar oud, trok hij met elf gezellen de zee over naar Friesland. De Friezen woonden toentertijd in de huidige provincies Zuid- en Noord-Holland, Zeeland en Utrecht, in zoverre deze streken boven water uitstaken en niet door bossen of moerassen waren ingenomen. In het begin van de vijfde eeuw waren zij vermengd met de Saksen, zodat men ten tijde van Willibrordus kon spreken van de friso-saksische bevolking. Omdat Radbod (679-719), koning van de Friezen en aartsvijand van de Franken, niets wilde weten van het christendom, dat zich verbonden had met de politiek van de Frankische hofmeiers, kon Willibrordus bij de Friezen niet veel uitrichten en wendde hij zich tot Pepijn II van Herstal (635-714), die hem Antwerpen en omgeving als missiegebied toewees. Maar de Angelsaksische zendeling wilde niet missioneren op eigen gezag, ook niet op dat van Pepijn II van Herstal, maar in opdracht van de paus. In 691 werd hij ontvangen door paus Sergius I (687-701), die hem als rooms missionaris afvaardigde voor de noordelijke gewesten van het Frankische rijk. Terug van de reis trok hij vanuit Antwerpen naar Taxandrië (Toxandrië/Texandrië). Dat gebied omvatte het noorden van de Belgische provincie Brabant en een groot deel van de Nederlandse provincie Noord-Brabant. Vanuit Taxandrië trok Willibrordus naar de Maasgouw. Hier trof hij Lambertus, die eveneens missioneerde bij de Taxandriërs en de Maaslanders en met Willibrordus in goede verstandhouding leefde. In enkele Limburgse plaatsen, waaronder Aldeneik, worden sinds mensenheugenis de beelden beide missionarissen naast elkaar vereerd. Aan Willibrordus’ evangelisatiewerk herinneren de doopputjes o.a. in Mulhem, Neeroeteren, Aldeneik, Kessenich en Stramproy. Lambertusputten worden in onze streken niet aangetroffen. In 695 zond Pepijn II van Herstal Willibrordus naar Rome. Hij wilde, vooral om politieke redenen, een nieuw bisdom voor Friesland oprichten. Op 22 november 695 wijdde paus Sergius I hem tot bisschop onder de naam Clemens Willibrordus. Op instigatie van Pepijn werd het aartsbisdom Utrecht opgericht. Willibrordus werd missie-aartsbisschop met als zetel Utrecht en met de opdracht een kerkelijke provincie op te richten in het land van de Friezen, zoals Bonifatius dat later zou gaan doen in de Duitse kerk. Hier zochten kerk en staat ieder zijn voordeel. Utrecht en niet Antwerpen werd het evangelisatiecentrum. De hofmeier had het laatste woord! De paus begiftigde Willibrordus met vele relieken en cultusobjecten. De goudgalon, die de stola van Harlindis versiert (schatkamer van Maaseik) zou door Willibrordus uit Rome zijn meegebracht. In de lente van 696 kwamen Willibrordus en zijn gezellen in Utrecht aan en startten met de bouw van een kerk en een abdij. In 698 schonk Irmina van Oeren (ca. 640-708), die tot de hoge Frankische adel behoorde en na de dood van haar man Hugobert abdis werd van het Onze-Lieve-Vrouwklooster in Trier uit haar erfenis één van haar goederen aan Willibrordus. Uit die erfenis, die in 706 werd uitgebreid en aangevuld door Pepijn II van Herstal en zijn vrouw Plectrudis (+ ca. 725), een dochter van Irmina van Oeren, ontstond de beroemde abdij van Echternach. Door de vele schenkingen werd Willibrordus een grootgrondbezitter die in hoog aanzien kwam te staan. Zijn vriendschap met Pepijn II van Herstal maakte hem tevens tot een voorname politieke persoon. Niet alleen de geschonken domeinen werden zijn eigendom, maar ook de bevolking van die domeinen. Door het doopsel kreeg iedereen een grotere vrijheid. Wie zou zich dan niet laten dopen? Voor Belgisch-Limburg wordt gewezen op drie schenkingen aan Willibrordus gedaan, met name in Hoxent nabij Eksel, in Reppel en in Mulheim. Willibrordus had ook een belangrijk aandeel in het stichten van de abdij van Susteren. Bij de gebrekkige verkeersmogelijkheden hadden de pelgrimerende monniken op hun lange tochten behoefte aan steun- en rustpunten. In deze verspreid liggende brandpunten konden jonge inheemse krachten onderwezen worden en opgeleid om de arbeid over te nemen en het werkterrein verder uit te breiden. Als zodanig was de abdij van Susteren, gelegen halverwege tussen Utrecht en Echternach, van bijzondere betekenis. De reis van Utrecht naar Echternach, ongeveer 350 kilometer, werd afgelegd te paard in vier dagen of met een reiswagen in zeven dagen. Vermoedelijk werd de abdij in 714 door Willibrordus gesticht. Ze was het oudste klooster van Nederland. In het begin van de tiende eeuw werd het mannenklooster vervangen door een benedictinessenabdij. In het eerste kwart van de achtste eeuw stonden op geringe afstand van elkaar de kloosters van Odiliënberg, Susteren en Aldeneik. De abdij van Susteren was klein en werd bestemd voor de fratres peregrini, zwervende monniken in dienst van God, die zich inlieten met het missiewerk in de buurt. Drie Angelsaksische missionarissen (Wiro, Plechelmus en Othgerus) stichtten rond 700 ter ere van Sint-Pieter een abdij in Sint-Odiliënberg, die betekenis kreeg voor de kerstening. In de tijd van Willibrordus was ze een kleine abdij. Omstreeks 728 werd ook het zustersklooster in Aldeneik opgericht. Willibrordus stelde de eerste abdis, Harlindis, aan. Bonifatius stelde de tweede abdis, Relindis, aan. Roger Janssen, kruisheer pastoor-moderator pastorale eenheid Harlindis en Relindis - Maaseik
0 Comments
Leave a Reply. |
NieuwsLangs deze weg willen we u informeren over wat er leeft in onze parochies. (Her-)Abonneren
Dossiers
All
Archieven
February 2024
|