Het omliggende land, dat meestal vanuit de stad gemissioneerd werd, stond eveneens onder het geestelijk toezicht van de bisschop. Toen de vervolgingen voorbij waren, werden voor het omliggende land chorepiscopi (landbisschoppen, koorbisschoppen) aangesteld, die later vervangen werden door de priesters. De instelling van de chorepiscopi bleef in het westen behouden tot in de tiende eeuw, met hier en daar uitlopers tot in de elfde eeuw. In het oosten namen priesters (presbyters) al vanaf de vijfde eeuw de rol van de landbisschoppen over.
In de vijfde eeuw, toen er nog geen parochies waren, telde men per bisdom één aartspriester (archipresbyter). Doorgaans werd het oudste lid van het presbyterium voor dit ambt uitgekozen. In de oudst bewaarde Latijnse teksten over de taak van de aartspriester staat dat hij supervisie had over de priesters van de bisschopsstad en dat hij bij afwezigheid van de bisschop plaatsvervangend voorging in de eucharistie. Zoals de aartsdiaken (vicarius episcopi) plaatsbekleder van de bisschop was in bestuurszaken, zo was de aartspriester degene die de bisschop bijstond en zo nodig verving in het pastoraat en de eredienst. Van de zevende tot de negende eeuw was de aartspriester de verantwoordelijke clericus van de sacramentenbediening in de stad, vooral gericht op stervenden. De aartsdiaken stond hoger in rang dan de aartspriester. Maar als de bisschopszetel vacant raakte, dan was de aartspriester de hoofdverantwoordelijke van het bisdom; dit vanwege het feit dat hij een hogere wijdingsgraad had dan de aartsdiaken. Vanaf de elfde eeuw kwam het steeds vaker voor dat geestelijken met de rang van aartsdiaken ook de priesterwijding hadden ontvangen. In de vierde eeuw bestond er in de meeste steden maar één kerk, met name die van de bisschop. De kathedraal was de kerk waar de bisschop zetelde. Men sprak over de ecclesia cathedralis, de kerk van de zetel. De zetel was de zetel van de bisschop, die aan de zijkant van het priesterkoor stond opgesteld. Deze zetel heette in het Latijn cathedra. In de stadsparochies werd tot in de elfde eeuw de eucharistie door de bisschop gezamenlijk met de priesters gevierd. De bisschopskeuze gebeurde door de christenen van de stad en de bisschoppen van de kerkprovincie. Een kerkprovincie viel samen met een rijksprovincie. De bisschop, die aan het hoofd stond van zo'n kerkprovincie of metropool, noemde men metropoliet. Hij oefende toezicht uit op de bisschoppen van zijn kerkprovincie en riep hen bijeen voor de provinciale synode. De synode had de opperste gerechtelijke en bestuurlijke macht en bepaalde de regels en de reglementering inzake geloof, organisatie en eredienst. Boven de metropolieten stonden de patriarchen. De bisschoppen van Alexandrië (Egypte), Antiochië (Syrië) en Rome (het westen) werden vanouds als patriarchen erkend. Dit hing samen met de apostolische oorsprong van hun bisschopszetels. De officiële erkenning dateerde van het Concilie van Nicea (325). Later kwamen daar Constantinopel (381) en Jeruzalem (451) bij. Bij de kerstening van grote gebieden van Europa werden er overal buiten de metropolen en andere bisschopssteden moederkerken gesticht. Deze kerken stonden onder het gezag van de diocesane bisschop of van een koorbisschop. Ze werden echter bestuurd door aartspriesters. De aartspriester van een moederkerk had supervisie over de priesters die tot die kerk behoorden. Zij werden maandelijks door hun aartspriester bijeengeroepen voor de zogeheten Kalendenvergadering (genoemd naar de Kalendae, bij de Romeinen de eerste dag van de maand). Tijdens deze vergadering werden lopende zaken afgehandeld, gaf de aartspriester instructies met betrekking tot de eredienst en het pastoraat, en werden de geestelijken ingelicht over nieuwe kerkelijke richtlijnen. De geestelijken werden voor een bepaalde kerk gewijd en bleven daaraan verbonden. In de regel werden zij ook door de andere priesters van zulk een kerk opgeleid. Later, bij de opkomst van de parochies was een aartspriester de clericus die de hoogste in rang was binnen een cluster parochies die een diocesaan district vormde. Een aartspriester van zo'n district werd in de middeleeuwen steeds vaker decanis ruralis (deken op het platteland) genoemd. Zo werd hij onderscheiden van de aartspriester van de bisschopsstad, die decanus urbanus werd genoemd. Roger Janssen, kruisheer pastoor-moderator pastorale eenheid Harlindis en Relindis - Maaseik
0 Comments
Leave a Reply. |
NieuwsLangs deze weg willen we u informeren over wat er leeft in onze parochies. (Her-)Abonneren
Dossiers
All
Archieven
November 2023
|