Deel 33 Harlindis en Relindis: Priesterschap en celibaat in het eerste millennium na Christus3/1/2022
In het Oosten bleef men het huwelijk als de normale levensstaat beschouwen voor priesters en diakens. Vanaf de vijfde eeuw werd van bisschoppen verlangd dat ze ongehuwd zouden zijn. In het Westen was vanaf het begin van de vierde eeuw een tendens naar een verplicht celibaat waar te nemen. In 306 werd op het provinciale concilie van Elvira (Granada, Spanje) gevraagd dat priesters en bisschoppen die gehuwd leefden zich blijvend zouden onthouden van seksueel contact met hun vrouw. Op het Concilie van Nicea (325) stelden enkele bisschoppen voor het celibaat verplicht in te voeren voor alle diakens, priesters en bisschoppen, maar een bejaarde bisschop Paphnutius van Thebe (+360) verzette zich daartegen en probeerde aan te tonen hoe onvoorzichtig het zou zijn, de last van de seksuele onthouding aan alle geestelijken op te leggen. De wat later geboren kerkhistoricus Sokrates Scholastikos (380-450) liet Paphnutius in zijn Ekklesiastike historia (Kerkgeschiedenis) zeggen: Verzwaar het juk van de kerkelijke dienaren toch niet zo. Want het huwelijk is eervol voor iedereen en geheel smetteloos. (…). Niet iedereen kan een leven leiden zonder enige gevoelens. Ik geloof dat niemand voor de liefde behouden blijft, als mannen van hun echtgenotes worden beroofd. Het samenleven van een man met zijn vrouw ís al een voortreffelijke onthouding. Het Concilie van Nicea besloot dat wie wilde, in onthouding kon leven. Maar wie celibatair was op het ogenblik van de wijding, moest het celibaat blijvend onderhouden. Wie gehuwd was op de dag van de wijding, mocht van zijn huwelijksrechten gebruik blijven maken.
Op het Concilie van Rome in 386 drong paus Siricius (384-399) erop aan dat de geestelijken toch van de huwelijksbetrekkingen met hun vrouw zouden afzien. Hij was een Romein van afkomst. Door zijn organisatorische kwaliteiten is hij van grote invloed geweest op het gezag van de paus voor de (toenmalige) wereldkerk. Reeds twee jaar na zijn aantreden (386) riep hij in Rome een bisschoppensynode bijeen. Daarin verordonneerde hij dat er geen bisschoppen meer konden worden benoemd zonder uitdrukkelijke goedkeuring van de bisschop van Rome (de paus). Bovendien vond hij dat pauselijke decreten met betrekking tot de liturgie en de discipline van de geestelijkheid kracht van wet moesten hebben. Hij was de eerste paus die het celibaat verplicht heeft willen stellen voor de geestelijkheid. Vooralsnog tevergeefs. De provinciale concilies van Carthago (390 en 401), Toledo (400) en Turijn (401) verboden aan gehuwde priesters en diakens na hun wijding nog gebruik te maken van hun huwelijksrechten. Met Leo I (446-461) werd de ‘wet’ op het celibaat uitgebreid tot de subdiakens en zo werd in de westerse Kerk stilaan de verplichting tot celibaat aan de uitoefening van het priesterambt gekoppeld: vrij van gezinsverplichtingen waren de bisschoppen en priesters in principe vollediger beschikbaar voor de dienst van God. Het beschikbaar zijn voor het Rijk van God was niet de enige reden tot het invoeren van het celibaat. Het negatieve oordeel over seksualiteit speelde ongetwijfeld mee. Origines (ca. 185-253) zag in het seksuele iets dat bezoedelde. Tertullianus (ca. 160-ca. 230) was van mening dat het altaar niet meer rein zou zijn als een priester de eucharistie vierde nadat hij met een vrouw gemeenschap had gehad. Arnobius (255-330) sprak over de vuiligheid van de seksuele omgang (obscenitas coeundi). De kerkvaders en theologen van het einde van de vierde eeuw gingen uit van de noodzaak van een rituele reinheid. Bewust of onbewust beschouwden zij geslachtsgemeenschap als onrein. Van grote invloed tot diep in de twintigste eeuw bleven de opvattingen van Augustinus van Hippo (354-430). De zondeval, beweerde hij, maakte een einde aan de eenheid van lichaam en geest. Het lichaam en met name het seksueel verlangen volgde voortaan niet meer de wil, maar leek zich autonoom te gedragen: de mens was in zonde gevallen en voor eeuwig genadeloos aan de wellusten overgeleverd. Augustinus schiep een duister mensbeeld waarin het seksuele genot gewantrouwd werd. Echtparen dienden constant waakzaam te zijn in hun seksuele relatie. Augustinus verdedigde een geslachtsgemeenschap zonder lust en genot. Hij pleitte voor een jozefshuwelijk, een huwelijk waarin volstrekte seksuele onthouding wordt nagestreefd. Zijn visie heeft een (negatieve) stempel gedrukt op het denken over seksualiteit in West-Europa: de seksuele lust en het hartstochtelijk genot zijn in wezen slecht; onthouding en celibaat vormen de hoogste morele normen. Deze fanatieke kuisheidsdrang kwam niet voort uit de lessen van Jezus van Nazareth, maar uit het neoplatonisme, een populaire, niet-christelijke denkrichting die een strikte scheiding tussen lichaam en geest leerde. Al het lichamelijke was daarbij verderfelijk, al het geestelijke nastrevenswaardig. De nieuw gekerstende stammen als de Franken en de Saksen hadden weinig affiniteit met het celibaat. Veel priesters en bisschoppen waren getrouwd en konden dat ongehinderd blijven. Het kerkelijk ambt werd mettertijd een zeer gewilde carrièremogelijkheid. Met de ambten was macht gemoeid en een zeer lucratief beheer van kerkelijk bezit. Rond het jaar 1000 werden veel mannen priester. Niet uit roeping, maar om zichzelf en hun kinderen vooruit te helpen. Ze waren vaak loyaler aan de vorstelijke dynastie dan aan de Kerk. Benedictus VIII (1012-1024) opende in 1022 de Synode van Pavia met een uitgebreid pleidooi voor het celibaat. De teloorgang van spirituele waarden woog in zijn ogen minder zwaar dan de verkwanseling van de meer aardse schatten van de Kerk. Hij vond dat de rooms-katholieke kerk een onafhankelijke grootheid moest worden, ook in financieel opzicht. In 1139 besloot het door paus Innocentius II (1130-1143) bijeengeroepen Tweede Lateraanse Concilie tot een celibaatsverplichting. Dit was geen theologisch leerstuk, maar een disciplinaire regel. Gehuwde priesters verloren hun ambt en beneficie, hun kinderen de mogelijkheid hen op te volgen. Het priesterhuwelijk veranderde van een wijdverbreid geaccepteerd verschijnsel in een kerkrechtelijk vergrijp. Dat gold ook voor het ongehuwd samenleven van priesters met vrouwen, het concubinaat. Alle genomen maatregelen ten spijt, telkens opnieuw moest op de celibaatsverplichting worden gewezen. Pas het Concilie van Trente (1545-1563) heeft definitief de celibaatsverplichting voor alle wijdelingen doorgezet.
0 Comments
Leave a Reply. |
NieuwsLangs deze weg willen we u informeren over wat er leeft in onze parochies. (Her-)Abonneren
Dossiers
All
Archieven
February 2024
|