2. Toen onze streek nog onbekend was met christendom, was de godsdienst sterk met de natuur verbonden.
In de eeuwen voor de komst van de Romeinen en nog lang daarna geloofden de mensen, die onze streek verkenden en bevolkten, in hogere wezens. Alles was bezield: het water had zijn watergeesten en het bos zijn bosgeesten. Wat de mensen niet begrepen, en dat was héél veel, verklaarden ze als het werk van geesten. Er waren goede en kwade geesten. Een duidelijk onderscheid was er niet, vermits de goede geesten ook kwaad konden worden. Dan kon de regen uitblijven, dan kon onweer voor ravage zorgen, dan kon het ijzig koud worden en ga zo maar door. De oudste uitingen van godsdienst waren daarom vooral bezweringen: uitspraken en handelingen die het kwade moesten afweren. Geleerden spreken over angst-godsdienst. Met goede geesten hoefden de mensen zich niet bezig te houden. Die lieten de mensen met rust. Maar de kwade geesten moest men trachten goed te stemmen, om te voorkomen dat ze zomaar onheil zouden brengen. Lange tijd werden de kwade geesten, de kwelgeesten, overigens als monsters voorgesteld. Later kregen de natuurgoden een menselijke gedaante. Naast de natuurgoden bestonden ook nog de geesten van de doden, die voortleefden in de gedaante van mensen, dieren en zelfs voorwerpen. Om zich tegen de geesten te beschermen, riepen de mensen de hulp in van een tovenaar of een magiër. Het woord magie is afgeleid van het Griekse woord magheia, dat kennis of wetenschap betekent. De magiër zong en danste bijvoorbeeld voor een goede jacht of voor een genezing. Vrouwen droegen amuletten om een sterk kind te baren. Heilige plaatsen stonden onder toezicht van priesters, die de officiële bemiddelaars waren tussen de mensen en de goden. Ze bezwoeren de goden en brachten de offers. Ze besteedden veel zorgen aan hun opleiding: ze leerden de geschiedenis van hun stam, kenden de rechtsgebruiken en beoefenden de rekenkunde om de kalender te regelen. Bij de Kelten waren de druïden de priesters. Ze waren voor de mensen belangrijke bondgenoten in hun strijd tegen de natuur. Uit hun praktische kennis groeiden de eerste wetenschappen zoals de geneeskunde en de sterrenkunde. Ze baseerden hun raadgevingen en voorspellingen voornamelijk op (voor)tekenen uit de natuur. Zo kwamen en 'gunstige' en 'ongunstige' dagen. Sommige voortekenen konden de mensen zelf lezen, omdat ze duidelijk waren. Zo bijvoorbeeld bracht het ongeluk wanneer een wit lam met een zwarte kop werd geworpen. Wij kennen nog altijd de uitdrukking het zwarte schaap te zijn. Voor de druïden was niets heiliger dan de maretak (de mistel, de mistletoe), vooral als hij op een eik groeide. De eikenmaretak werd gezien als geneesmiddel tegen epilepsie. Wanneer vrouwen een takje met zich mee droegen, bevorderde dit een gemakkelijke bevalling. Zweren genazen het beste, wanneer de patiënt op een maretakblaadje kauwde en een tweede blad op de wond legde. Volgens enkele geleerden betekent het woord druïde zeer geleerd, zeer wijs, maar er zou ook een verband bestaan met de naam voor hout en boom (drus is Grieks voor eik). Behalve de hemellichamen werden ook bronnen, rivieren, bomen, bergen en stenen vereerd. In het jaar 452 na Christus veroordeelde de Synode van Arles diegenen, die bomen, putten en stenen aanbaden. In de christelijke geschiedenis van Europa vonden nog tal van synodes en concilies plaats, waarop dit bijgeloof werd veroordeeld. Roger Janssen, kruisheer Pastoor-moderator pastorale eenheid Maaseik
0 Comments
Leave a Reply. |
NieuwsLangs deze weg willen we u informeren over wat er leeft in onze parochies. (Her-)Abonneren
Dossiers
All
Archieven
May 2023
|