Wie alle onjuistheden correct heeft verbeterd, maakt kans tot winnaar van de wedstrijd te worden uitgeroepen. Zijn er meer dan één winnaars, dan wordt door een onschuldige hand de prijs aan één winnaar toegekend.
In 391, ten tijde van keizer Theodosius I werd het altaar van Victoria, de godin van de overwinning, uit de senaat gehaald en werd het Serapeum van Alexandrië vernietigd (391). Gelovigen die gedoopt wensten te worden moesten eerst een voorbereidingsperiode doorlopen. In de tweede eeuw ontstond het catechumenaat, een voorbereidingstijd die drie jaar kon duren en drie etappes kende. Eerst was er het precatechumenaat. Deze fase had als doel: het geloof wekken. Dit lijkt vreemd, aangezien men ervan uit kan gaan dat iemand die het doopsel vroeg gelovig was. Maar er konden vele redenen zijn om christen te worden. Het was de bedoeling om de goede redenen eruit te halen en de slechte, wereldlijke redenen weg te drukken. Vervolgens was er het catechumenaat, de eigenlijke voorbereiding. De catechumeen maakte zich het geloof eigen door middel van studie. De inhoud van het geloof werd meestal onderwezen door middel van de Apostolische Geloofsbelijdenis (het Credo). Wanneer de catechumeen gedoopt werd, gaf hij het Credo terug aan de Kerk door het op te zeggen als teken van geloof. Tenslotte was er de uitverkiezing: de catechumeen werd gedoopt, en gevormd. Daarna volgde een periode van uitdieping in de eucharistie. De leer van de goddelijke Drie-eenheid werd in de vierde eeuw tot dogma verheven. Het dogma luidt dat God bestaat uit God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest en dat deze drie Personen (personae) weliswaar te onderscheiden zijn maar niet te scheiden zijn: God is Eén. Na alle discussies in de voorgaande eeuwen was de directe aanleiding tot het dogma het standpunt van de Egyptische priester Arius (ca. 250-ca. 336), die van mening was dat de Zoon, omdat Hij door de Vader was verwekt, niet altijd zou hebben bestaan en daarom een lagere positie zou innemen. Hiertegen kwam verzet van de kant van bisschop Athanasius van Alexandrië (ca. 295-373), die stelde dat de Zoon geheel gelijkwaardig was aan de Vader. In de uitspraken van het Concilie van Constantinopel (381) werd die gelijkwaardigheid vastgelegd. Op dit Concilie werd de Heilige Geest overigens aan deze goddelijke gelijkwaardigheid toegevoegd. Definitief werd de leer van de Drie-eenheid vastgesteld op het Concilie van Chalcedon (451). Na het edict van Rome (313) kreeg de martelarenverering een boost. Nu de vervolgingen tot het verleden behoorden, werden de martelaren als de werkelijke helden van de geschiedenis ten tonele gevoerd. De grenzeloze bewondering voor hun voorbeeldig gedrag voedde het geloof in de doeltreffendheid van hun bemiddelend optreden bij God. Velen begaven zich op weg naar het graf van een gevierde geloofsgetuige, om vergiffenis van zonden te verkrijgen. Anderen kwamen bidden aan het graf van een martelaar om genezing en hulp bij wereldlijke problemen af te smeken. Van een christen die zo dicht bij God vertoefde, moesten wel wonderlijke krachten uitgaan. Deze overtuiging werd heel concreet in de opvatting dat het directe contact met de stoffelijke resten van een martelaar een helende, genezende werking had. Daarmee begon de relikwieënverering aan een lange opmars. Men brak de graven de martelaren open, verdeelde hun gebeente in talloze stukken, die in een eerste fase uitsluitend naar kerken werden gestuurd. In West-Europa, waar vele martelaren werden geteld, was er grote vraag naar relikwieën. Weldra was de vraag naar resten van marelaren zo groot, dat de relikwieën steeds kleiner werden. Geen nood echter: in elk deeltje van de relieken school evenveel kracht als in het gehele corpus van een martelaar. Het verdelen van de relieken over verschillende plaatsen, de translatio, werd al vlug een van de sleutelmomenten van het kerkelijk leven, met processies, een massale toeloop en vieringen langs het hele traject, bekroond met de triomfantelijke ontvangst in de nieuwe rustplaatsen. Keizer Theodosius (379-395) verbood in 386 het opgraven van martelaren, het verdelen en vervoeren van hun gebeente en elke vorm van handel in relikwieën. Deze wet beëindigde de bloeiende handel in relikwieën. Vanaf de kerstening van de Germaanse volkeren kende deze handel een heropleving. Waar een populaire martelaar begraven lag, werd steeds een kerk gebouwd over het graf heen. Uit veiligheidsoverwegingen werd zo'n kerk bij voorkeur gebouwd binnen de stadsmuren. Als er genoeg ruimte ter beschikking was, werden graven ad sanctos (bij de heiligen) gedolven. Steeds meer christenen wensten zo dicht mogelijk bij het gebeente van een martelaar begraven te worden, om na hun dood van diens voorspraak verzekerd te zijn.
0 Comments
Leave a Reply. |
NieuwsLangs deze weg willen we u informeren over wat er leeft in onze parochies. (Her-)Abonneren
Dossiers
All
Archieven
December 2024
|